De Kikker en de Blauwe Tram
Posted by Hannie on do 16 feb 2012
Een kindervertelling in theatervorm.
In opdracht van de Commissie Educatie van het Katwijks Museum.
Naar aanleiding van de expositie van ‘De Blauwe Tram.’
VERHAALTEKST: Hannie van der Beek
LIEDTEKST EN MUZIEKARRANGEMENTEN: Rien van der Zeijden
ACTEURS: Hannie van der Beek & Rien vander Zeijden
De Kikker en De Blauwe Tram
Oma Jannemien stapt uit De Blauwe Tram en kijkt verbaasd naar een stel kinderen die haar aanstaren. Haar wijde, gebloemde jurk hangt slobberig om haar heen. Ze wil verder lopen op haar groene rubber laarzen, maar ze bedenkt zich. Ze kijkt nog eens om naar de Tram, gaat op haar knieën zitten en kruipt bijna onder de tram en ja hoor, ze pakt een grote groene kikker uit de rails en stopt die voorzichtig in haar emmertje. Ze zwaait even naar de conducteur, die toetert en oma loopt door zachtjes pratend tegen de kikker. Dan kijkt ze verbaasd naar de kinderen en vraagt:
‘Wat doen jullie hier? Wat zeg je? Ga ik een verhaal vertellen?
Nou daar moet ik dan eens even over nadenken.’
Oma zet haar emmertje neer en begint aan haar gebloemde mouw te trekken.
Als jullie graag een verhaal willen horen, zal ik er één uit mijn mouw moeten schudden.
Wil jij mij misschien even helpen?
Vraagt ze aan één van de kinderen.
En ja, na enig geschud verschijnt er een papier uit haar mouw.
Ze vraagt aan het kind wat er op staat.
Het is het verhaal van De Kikker en De Blauwe Tram.
O, dat weet ik nog wel, dat is heel lang geleden toen ik nog een klein meisje was.
Het was op een woensdagmiddag, ik dacht in het jaar 1956. De Blauwe Tram reed van Leiden door Oegstgeest, door Rijnsburg naar Katwijk aan Zee. Het was prachtig weer en de tram zat vol moeders met kinderen die naar het strand gingen.
Hé wat hoor ik daar? Muziek? Luister, horen jullie dat ook?
Er klinkt een melodietje uit de Tram.
Oma gaat kijken en roept verbaasd naar de kinderen:
‘Het is een echte muzikant!’
Ze wenkt hem en hij komt te voorschijn uit de Tram.
Hoe heet jij?
R. Mijn naam is Marinus de Muzikant.
Wil je ook iets voor ons spelen?
R. Ja, dat wil ik wel. Maar dan is het leuk als jullie me helpen.
Liedje over de Tram, de kinderen en het strand (de kinderen zingen het refrein mee)
Er was eens een trammetje
In Katwijk a/d Rijn
Dat was een hele tijd gelee
En zat die tram vol kinderen
Dan was het een festijn
Want iedereen die zong dan mee
Refrein:
Wij gaan naar het strand
Spelen in het zand
Met de blauwe tram
Tot in Noordwijk zie je hem
Wij gaan naar het strand
Soms reed de tram heel langzaam
De wielen piepten luid
De straten waren nog heel smal
en ging die dan weer rijden
Dan was tie Leiden uit
En wat ze zongen weet je al
Wij gaan naar het strand
Spelen in het zand
Met de blauwe tram
Tot in Noordwijk zie je hem
Wij gaan naar het strand
De tram reed vaak heel wiebelig
Maar iedereen genoot
Met natte neuzen tegen ’t raam
De duinen kwamen dichterbij
De wereld was zo groot
En alle mensen zongen saam
Wij gaan naar het strand
Spelen in het zand
Met de blauwe tram
Tot in Noordwijk zie je hem
Wij gaan naar het strand
Zo, Marinus de Muzikant. Dat was mooi, als je daar bij de tramhalte gaat staan, kun je straks mee terugrijden.
Kijk, alsjeblieft, dit is voor jou om een kaartje bij de conducteur te kopen.
Oma geeft hem een muntstuk.
De muzikant loopt richting De Tramhalte.
Waar waren we gebleven. O ja, het was woensdagmiddag en De Blauwe Tram reed vol geladen met moeders en kinderen naar het strand.
Langs de Tramrails in Katwijk aan de Rijn was een weiland. In dat weiland liep een man langs de rand van de sloot. Hij heeft een grote zak bij zich en af en toe bukt hij en stopt hij iets in de zak. Z’n lelijke gezicht staat grimmig.
Jannemien, Pim en Dirk liggen op hun buik in het gras en gluren tussen de boterbloemen en de madeliefjes naar die man.
‘Hij vangt kikkers,’ zegt Jannemien verontwaardigd, ‘de dierenbeul.’
‘Ach jôh, die hebben ze nodig in het laboratorium van het ziekenhuis in Leiden om dierproeven mee te doen,’ zegt Pim. ‘Dan kunnen ze nieuwe medicijnen maken. Of hij verkoopt ze aan het restaurant, daar braden ze kikkerbilletjes voor rijke mensen om op te eten.’
‘Sssst, ik hoor ze piepen,’ zegt Jannemien, ‘ze zijn bang.’
‘Kikkers kunnen niet piepen,’ zegt Dirk, ‘alleen kwaken.’
‘Nee hoor,’ zegt Jannemien, ‘kikkers kunnen piepen, kwaken en ook praten.’
Pim en Dirk kijken haar vol ongeloof aan.
‘Wat zeggen ze dan?’
Jannemien doet haar hand achter haar oor en luistert.
De man loopt met zijn grote laarzen dicht langs de kinderen, ze houden hun adem in en verroeren zich niet. De man ziet hen niet.
Jannemien, Pim en Dirk zien dat de zak vol is en beweegt. ’t Lijkt wel of al die kikkers tegelijk naar boven willen kruipen.
Dan zegt Jannemien: ‘Dzze soewi kwwwack soebré.’
Pim en Dirk kijken haar stomverbaasd aan.
‘Wat betekent dat?’ vragen ze tegelijk.
‘Ze willen uit de zak, ze willen niet opgegeten worden. We moeten de kikkers bevrijden,’ zegt ze dapper.
Marinus de Muzikant, die nog steeds bij de tramhalte op de stoeprand zit, staat op en vraagt:
R. ‘Zal ik meehelpen?’
‘Dat is een goed idee,’ zegt oma, ‘want stel je voor dat we alle kikkers kwijt raken.’
Wat is een sloot zonder kikkers en een weiland zonder bloemen?
Liedje over de kikkers en ‘Dzze soewi kwwwack soebré.’ (de kinderen zingen het refrein mee)
Ik ben een kikker
’t is hier donker en zo heet
Kwak kwak, ik stik er
Luister naar mijn kikkerkreet
Ik wil leven in het water
Oh wat is het leven wreed
Van mijn drek en dril verlaten
Hoor mijn schorre kikkerkreet
Refrein:
Dzze Soewi kwwwack soebré
Ik houd van springen
In het weiland, in de sloot
Hoor mij nu zingen
In een zak, ik ga hier dood
Hoor, we zijn nog niet verlaten
Wie vertelt daar ons verhaal
Hoor ik kinderen daar praten?
In mijn schorre kikkertaal
Dzze Soewi kwwwack soebré
Wij zijn de kikkers
O straks slaan ze ons tot moes
Hoor ons hier snikken
Zing met ons de kikkerblues
Ja ik hoor de kind’ren komen
En ze nemen vriendjes mee
Straks dan kunnen wij weer dromen
Van Dzze Soewi kwwwack soebré
Dzze Soewi kwwwack soebré
Dank je wel Marinus de Muzikant.
Oma klapt in haar handen
Dat zal zeker helpen.
Hoor ik daar de Tram al aankomen?
Dan moet ik wel opschieten, waar was ik ook al weer gebleven?
O ja, Jannemien kon met de kikkers praten, zij sprak de kikkertaal, die had ze van haar opa geleerd. Haar opa werkte altijd op het land en hij kende de kikkers.
Daar loopt de man, hij sjouwt de volle zak met kikkers naar de weg. Er ontsnapt één grote kikker uit de zak. Dat dappere beest springt onmiddellijk in de richting van Jannemien.
De kinderen gaan op hun knieën zitten en kijken hem aan. Dan horen ze het beest duidelijk zeggen: ‘Dzze soewi kwwwack soebré.’
Jannemien zegt iets terug tegen die mooie grote kikker. Het dier knikt en er rolt een groene traan uit z’n donkere, wijze ogen.
‘We moeten de kikkers redden,’ roept Jannemien. ‘Dzze soewi kwwwack soebré.’
De kinderen hollen achter de man aan, ze halen hem in en trekken aan de zak. De man schreeuwt: ‘Afblijven.’
Hij geeft Pim een schop en Dirk een duw. De jongens vallen alle twee op de grond. Dan springt Jannemien op zijn rug en bijt hem in zijn oor en van schrik laat de man de zak op de grond vallen.
Ineens springen er honderden kikkers over de straat.
De man wil ze pakken, maar Jannemien roept iets in de kikkertaal.
Alle kikkers zoeken een schuilplaats.
Binnen een paar tellen is de zak leeg en is er geen kikker meer te zien.
‘Maak dat je weg komt lelijke kikkervanger,’ roepen de kinderen. ‘De kikkers horen hier, in de sloot.’
‘Waar zijn al die kikkers nu ineens gebleven?’
Ze turen de straat af.
Er was niet één kikker meer te zien.
‘Ik hoor de tram,’ zei Dirk. ‘Ik ga een cent op de rails leggen, die wordt dan zo plat als een dubbeltje.’ Hij holde naar de rails en ineens bleef hij stokstijf staan.
‘Jannemien,’ riep hij vol schrik, ‘de kikkers zitten hier’ en hij wees naar de rails.
Jannemien en Pim holden naar de tramrails en probeerden de kikkers er tussenuit te krijgen.
Maar het waren er zoveel. Dirk durfde de kikkers niet vast te pakken, maar hij had een oude emmer gevonden die hij vast hield, zodat Pim en Jannemien de kikkers daar in konden doen.
‘Schiet op,’ gilde hij, ‘de Tram is al bij de Sandtlaan.’
Dirk lag met zijn oor op de rails, zo kon hij de tram al van ver horen aankomen.
‘We redden het niet,’ riep Jannemien terug en het huilen stond haar nader dan het lachen.
‘Het is mijn schuld, ik heb gezegd dat ze zich moesten verstoppen.’
‘Ja en nu gaan ze toch nog dood. Die tram maakt ze zo plat als een dubbeltje,’ riep Dirk.
‘Daar komt hij,’ schreeuwde Pim, ‘wat moeten we doen?’
‘Ik weet het,’ zei Jannemien en ze ging midden op de rails zitten. Pim ging pal naast haar zitten en met enige twijfel Dirk ook. Hij hield de emmer met kikkers tussen zijn benen geklemd.
Daar kwam de Blauwe Tram de bocht van de Rijnstraat om en reed volgeladen met moeders en kinderen in de richting van Jannemien, Pim en Dirk.
Ze drukten zich tegen elkaar aan en deden hun ogen dicht. Daar klonk het belsignaal en nog eens en nog eens. Dan een oorverdovende tramtoeter.
De kinderen bleven stokstijf zitten.
Toen klonk er een luid schurend geluid alsof de ijzeren tramwielen door de rails gleden zonder te draaien. Een paar centimeter voor de in elkaar gedoken kinderen stond de Tram met een schok stil.
Ineens was het doodstil.
Met een piepend geluid ging de Tramdeur open. De Trambestuurder stapte uit en direct achter hem aan de conducteur.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg de Trambestuurder.
‘We wilden de kikkers redden,’ zei Jannemien dapper, ‘ze zitten allemaal tussen de rails verscholen.’
‘Ja,’ zei de conducteur het is niet te geloven. De hele rails zit vol met die beesten, hoe is dat nou mogelijk.
‘Ze zijn bang voor de man met de zak,’ zei Jannemien.
De kinderen zaten nog steeds op de rails en Dirk hield zijn handen op de emmer omdat sommige kikkers er uit wilden springen.
De Trambestuurder krabde zich ‘s onder zijn pet en keek eens naar al die mensen om hem heen die van schrik uit de tram gestapt waren. De conducteur duwde de nieuwsgierige passagiers weer naar binnen.
‘Zitten gaan, we rijden zo direct door.’
Daar kwam de wijkagent. Hij stapte van zijn fiets, pakte Jannemien beet en deed haar de handboeien om.
‘En jullie gaan ook mee naar het bureau,’ zei hij streng tegen Pim en Dirk. ‘Het is verboden de tram te laten stoppen waar geen tramhalte is.’
Jannemien zag door haar tranen heen de grote wijze kikker tussen de rails uitkomen hij gaf haar een knipoog en sprong zomaar op de zwarte schoen van de conducteur.
‘Ho, ho agent,’ zei de Trambestuurder, ‘hier is meer aan de hand. Kijkt u eens goed, volgens mij hebben deze kinderen geen misdaad begaan, ze hebben mij laten stoppen om honderden kikkers te redden. Dat is geen misdaad maar een goede daad.’
‘Kwwack kwwack,’ zei de grote wijze kikker.
De agent maakte de handboeien los en alle passagiers van De Blauwe Tram hielpen mee om de kikkers tussen de rails uit te halen. De kinderen vulden hun strandemmertjes vol met kikkers en brachten ze terug in de sloot en sommige namen ze mee naar de duinen.
De Blauwe Tram rijdt niet meer, maar het verhaal van De Kikker en De Blauwe Tram bestaat nog. Want elke zomeravond bij de Sandtsloot en in de duinen hoor je de Kikkers zingen.
En als je goed luistert, hoor je de namen van Jannemien, Pim en Dirk in het lied van hun redding.
Tot slot het liedje ’Wij gaan naar het strand, spelen in het zand, met De Blauwe Tram,…….
Einde
Een aardig voorval:
In april hebben Rien en Hannie dit 12 maal gespeeld voor kinderen van de basisscholen in Katwijk. Op een mooie dag in juli wandelde Hannie richting de zee.
Er reed een groepje kinderen op de fiets voorbij en zij zongen met z’n allen het ingestudeerde liedje: ‘Wij gaan naar het strand, spelen in het zand’………………………………
